Lage verwachtingen

De vader van Yildiz was niet akkoord. Hij weigerde zijn dochter in te schrijven op een school voor voortgezet onderwijs omdat hij niet kon leven met het advies dat Yildiz van haar basisschool had gekregen: vmbo-kader. Yildiz’ vader was ervan overtuigd dat er meer in zat; school had er niet uitgehaald wat er volgens hem in zijn dochter zat. Hij vroeg dan ook om een extra jaar groep 8.De basisschool weigerde.

Wij kennen Yildiz en haar vader, omdat zij dit schooljaar bij ons in groep 8 zat. We doorbraken de patstelling tussen vader en haar vorige school door Yildiz dat extra jaar te gunnen. Zij werkte hard, volgde op school de cursus Foutloos Rekenen om rekenhiaten weg te werken en las net zoveel (en soms zelfs meer) als de andere kinderen in groep 8. Dit voorjaar kreeg Yildiz een vmbo-t/havo-advies.

Van veel kinderen wordt in het Nederlandse onderwijs niet veel verwacht. Die lage verwachtingen zijn op landelijk niveau vastgelegd. Ik zal dat laten zien aan de hand van twee afbeeldingen van scholen op de kaart. Ik heb twee willekeurige scholen genomen. De linker school staat in een achterstandswijk van een grote stad; de rechter school in een rijke buurt van een andere grote stad.

Ik heb ook de toelichting overgenomen, want daarin staat de volgende, veelzeggende zin: ‘Op basis van de leerlingpopulatie op school wordt door de inspectie voor elke basisschool in Nederland apart bepaald hoeveel procent van de leerlingen het streefniveau moet halen.’ Dit gebeurt op basis van de schoolweging. Die weging is een getal tussen de 20 en 40. De weging wordt bepaald door het CBS, die een indeling maakt op basis van de volgende kenmerken:

  • Het opleidingsniveau van de ouders;
  • Het gemiddeld opleidingsniveau van alle moeders op school;
  • Het land van herkomst van de ouders;
  • De verblijfsduur van de moeder in Nederland;
  • Of ouders in de schuldsanering zitten.

Om het simpel te zeggen: Hoe lager het opleidingsniveau van de ouders en hoe meer ouders er in de schuldsanering zitten, hoe hoger de schoolweging. De basisscholen in Nederland zijn in een grafiek geplaatst. Die ziet er als volgt uit.

De landelijke overheid veronderstelt en stelt dat van kinderen uit gezinnen die in de schuldsanering zitten of waarvan de ouders laag zijn opgeleid minder hoeft te worden verwacht. Als je kijkt naar de school uit een achterstandswijk, dan hoeft maar 37,5 % van de kinderen het streefniveau te halen. Van de school die in een wijk staat waar het gemiddelde vrij besteedbaar inkomen ruim boven de € 50.000 ligt, wordt verwacht dat een kleine 70 % van de leerlingen het streefniveau haalt.

Laten we eens kijken wat die streefniveaus in het Nederlandse basisonderwijs concreet inhouden. Omdat er streefniveaus zijn voor taal en rekenen zal ik van beide enkele voorbeelden geven. Ik begin met een aantal taalonderdelen. Voorbeelden van wat kinderen moeten kennen en kunnen als het om het streefniveau 2F bij taal gaat, zijn:

  • Kan een eenvoudige tekst beknopt samenvatten (voor zichzelf).
  • Kan in grote lijnen redenen en verklaringen geven voor eigen meningen, plannen en handelingen en kan een kort verhaal vertellen. Kan informatie verzamelen om over een onderwerp uit eigen interessegebied een voorbereide presentatie te geven. Kan vragen beantwoorden naar aanleiding van deze presentatie.
  • Kan teksten lezen over alledaagse onderwerpen, onderwerpen die aansluiten bij de leefwereld van de leerling en over onderwerpen die verder van de leerling af staan.
  • Kan instructieve teksten lezen, zoals recepten, veelvoorkomende aanwijzingen en gebruiksaanwijzingen en bijsluiters van medicijnen.
  • Kan samenhangende teksten schrijven met een eenvoudige, lineaire opbouw, over uiteenlopende vertrouwde onderwerpen uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard.

Voorbeelden van het streefniveau (1S) bij rekenen zijn:

  • Breuknotatie herkennen ook als 3⁄4;
  • Relatie tussen breuk en decimaal getal kennen;
  • Decimaal getal kunnen afronden op geheel getal;
  • Betekenis van voorvoegsels zoals milli-, centi-, kilo- kennen.

Zeker als het om taal gaat hebben we voor Nederlandse kinderen geen hoge ambities. Ik zou toch denken dat ik er als school van jongs af aan voor zorgt dat de leerlingen op school ‘teksten (kunnen) lezen over alledaagse onderwerpen, onderwerpen die aansluiten bij de leefwereld van de leerling en over onderwerpen die verder van de leerling af staan.’ Als we kinderen in contact willen brengen met de wereld, dan is het lezen van teksten over die wereld wel het minste wat we kunnen doen. Maar dat is niet het geval. De inspectie verwacht van kinderen in achterstandswijken dat ze in grote getale geen instructieve tekst, zoals een recept, kunnen lezen.

Yildiz zat op haar vorige school al snel op een eigen leerlijn voor rekenen en kreeg bij begrijpend lezen een tekst op ‘haar’ niveau. Zij zat – net zoals veel andere leerlingen in het Nederlandse onderwijs – gevangen in een wereld waar men lage verwachtingen heeft van veel leerlingen; lage verwachtingen die ondertussen zijn geïnstitutionaliseerd. Immers, is het niet zo dat we vanuit de toezicht op het onderwijs veronderstellen dat leerlingen in bepaalde wijken, met een bepaalde achtergrond en sociaal-economische status minder kunnen? En zeggen we daarmee niet impliciet dat ze dommer zijn dan kinderen uit een rijkere buurt?

Op veel scholen worden kinderen vroeg voorgesorteerd. Ze krijgen bijvoorbeeld in de kleutergroepen te weinig letters aangeboden, hun fonemisch bewustzijn is onvoldoende ontwikkeld door een gebrek aan doelgerichte activiteiten en ze hebben weinig kennis van de wereld opgedaan. In groep 3 komt het technisch lezen amper op gang en in de hogere groepen vallen ook de resultaten van begrijpend lezen tegen. Al snel komt een kind dan op een eigen leerlijn terecht en worden de tegenvallende resultaten gezien als kenmerken die bij het kind horen. Yildiz is hiervan een voorbeeld. Scholen zorgen er zo voor dat een gebrek aan kennis en vaardigheden welhaast erfelijk lijken en van generatie op generatie worden ‘overgedragen’.

Als je nu als school ‘gewoon’ voldoet aan de door de overheid opgelegde referentie- en streefniveaus dan kraait er geen haan naar. Een inspecteur die op schoolbezoek komt bekijkt de cijfers, maar heeft onvoldoende oog voor de mogelijkheden van de kinderen op die school. En dat geldt ook voor de leraren die op zo’n school werken. Ze zien dat ze voldoen aan de eisen en hebben niet het idee dat ze veel van hun leerlingen tekort doen. Maar het is gewoon niet zo dat veel kinderen in Crooswijk (een van de armste buurten van Rotterdam) niet heel goed zouden kunnen leren lezen. Het vraagt wellicht meer moeite en inspanning dan op een school in Kralingen-Oost (een van de rijkere Rotterdamse buurten), maar het is wel degelijk mogelijk. Er zijn scholen die het laten zien. Kijk maar eens naar deze twee voorbeelden. Het betreft twee scholen met een redelijk hoge weging, die voor veel leerlingen het verschil wel weten te maken; scholen die geloven in de mogelijkheden van hun kinderen om iets te leren en die ervoor zorgen dat ze dat ook doen.

Scholen die uitstekende resultaten halen met kinderen uit kwetsbare groepen moeten naast een voorbeeld ook een norm zijn. Het gesprek op scholen die veel kinderen onvoldoende goed leren lezen en rekenen zou ervoor moeten zorgen dat de teams tenminste gaan nadenken over de vraag waarom het andere scholen met een vergelijkbare populatie wel lukt om veel kinderen op het streefniveau te krijgen. Een beetje inspecteur en een beetje bestuurder zou met lichte dwang de weg wijzen én ze helpen hoge ambities voor kinderen te hebben en deze waar te maken.

Zolang we de vermogens en kwaliteiten van veel kinderen in het Nederlandse onderwijs blijven onderschatten en onvoldoende naar waarde schatten, doen we veel kinderen en daarmee ook onze samenleving als geheel tekort. Een hoge weging zou geen excuus moeten zijn, maar een uitdaging.

We praten in het team weleens over Yildiz. We bewonderen haar rust, enthousiasme en doorzettingsvermogen. We weten dat ze ver kan komen. Over zes jaar verwachten we haar terug met een vwo-diploma.