Onderwijsminimalisme

Een overdaad aan spullen

Wij begonnen de Alan Turingschool met het bestellen van een aantal afvalcontainers. Daarin gooiden we meubels, oude lesmethodes en boeken. De school die we overnamen was donker, grauw en volgekramd met spullen. Dat weggooien leverde strijd op met een buurtgenote. Zij vond dat alles naar de kringloopwinkel moest. Al die materialen konden hergebruikt worden, wellicht ook door andere scholen. Toen ik haar duidelijk maakte dat ik dit niet ging doen, noemde ze mij ‘die boekverbrander.’ Als ik haar tegenkom, dan groet ik haar keurig. In het Duits, dat wel.

Ik heb niet zoveel met spullen, maar leraren en scholen zijn er dol op. Tijdens de NOT vorige maand trokken talloze leraren gewielde boodschappentassen voort die ze vulden met gratis spullen. Niet dat ze er ooit iets mee doen, maar hebben is hebben. Scholen hebben dat met lesmethoden. En methodemakers weten dat. Als een product op de markt is verschenen, dan komt er al snel een verbeterde versie of een batterij aan additioneel materiaal. Scholen bestellen dat maar al te graag, want wie weet komt het eens van pas. Magazijnen en kasten van veel scholen liggen vol met ongebruikt materiaal.

Ik denk dat bij de curriculumherziening (curriculum.nu) grote uitgeverijen een stevige vinger in de pap hebben. Zij zien mogelijkheden om nieuwe materialen te verkopen. Zij zullen straks zeggen dat zij dé beste methode hebben om het nieuwe curriculum in de lespraktijk uit te voeren. En als scholen straks die nieuwe methoden hebben besteld en ontvangen dan worden de oude opgeslagen. Misschien komen ze nog eens van pas.

Waarover gaat dit blog?

Ik zie het aanschaffen, opslaan en weinig gebruiken van veel spullen en materialen als een metafoor voor het onderwijs. Op alle vlakken stromen scholen vol met producten, afspraken, opdrachten en ideeën, waardoor er zowel fysiek als geestelijk een groot gebrek aan ruimte is. Dus niet alleen de school is vol, maar ook de agenda en het hoofd. In dit blog zal ik vanuit diverse invalshoeken beschrijven waarom het beter is om als school dan wel als leraar weinig spullen te hebben en weinig te doen. De achterliggende bedoeling is om te laten zien dat door het minimale te doen je de werkdruk terug kunt brengen en zo ruimte krijgt om niets te doen. In het niets doen, waarmee ik dit blog zal afsluiten, ontstaan de mooiste ideeën voor goede lessen.

Een papieren spoor

Wij werken als school met ambitie- en kwaliteitskaarten. De onderliggende aanpak heet Enigma. De ambitiekaarten borgen de richting die we als school op willen gaan, terwijl de kwaliteitskaarten veelvoorkomende processen beschrijven en stroomlijnen. Er zijn in school flink wat veelvoorkomende processen en het loont om die vast te leggen in eenvoudige, doelgerichte kaarten. Deze processen voegen waarde toe aan wat je doet. De kwaliteitskaarten kunnen uiteenlopende situaties en processen beschrijven. Hierbij kun je denken aan hoe je instructie geeft, je klas inricht, met je groep eropuit gaat of hoe je een rapport invult.

Omdat situaties en inzichten veranderen, worden de kwaliteitskaarten regelmatig besproken en waar nodig aangepast. Als we dit hebben gedaan, dan wordt de nieuwe kaart bewaard en de oude weggegooid. We kijken vooruit, we leren van het verleden, maar we hebben er geen behoefte aan om wat we achter ons hebben gelaten in ons (digitale) geheugen te bewaren. Omdat we inhoudelijk vergaderen en de kwaliteitskaarten bespreken en waar nodig aanpassen, zijn er ook geen notulen. Nergens, digitaal noch op papier, zwerven verslagen van bijeenkomsten rond. Wat we doen en waarvan we denken dat het goed is, dat ligt vast. De rest is verdwenen in de mist van de tijd. We laten geen sporen achter.

Erbij? Eraf!

Hierboven beschreef ik twee voorbeelden van opruimen en achterlaten die heel simpel zijn en ruimte geven. Het ene voorbeeld betrof de fysieke omgeving, het andere voorbeeld ging over het stroomlijnen van processen in de school en het vastleggen hiervan. Het is een klein pleidooi voor weinig. Scholen kunnen toe met weinig materiaal en alleen processen die iets toevoegen aan je onderwijs doe je en leg je zo summier mogelijk vast.

Ik maak nu de stap naar de inhoud van het onderwijs. Aan de hand van een aantal voorbeelden zal ik laten zien dat wanneer er in de lestaak van de leraar iets bijkomt er ook iets af moet. Doe je dit niet, dan worden leraren overvraagd, worden ze onzeker en ervaren ze meer werkdruk. Ik begin met een algemene beschrijving en zal daarna twee voorbeelden geven.

Als school heb je een aantal taken en opdrachten. Die liggen vast in de wet op het primair onderwijs. Als je deze taken en opdrachten vertaalt naar de praktijk, dan moet je voor vakken als lezen, taal en rekenen vrij veel tijd reserveren. Tel hier andere verplichte onderdelen bij op en je hebt maar weinig tijd en ruimte over voor eigen keuzes. Hieruit zou je als schoolteam de conclusie moeten trekken dat je jezelf moet beperken in die keuzes. Het programma is al snel vol. Dit betekent ook dat wanneer er iets nieuws bijkomt, dat er dan iets af moet. Wanneer je leraren vraagt om meer te doen dan eigenlijk mogelijk is, dan jaag je stress de lijven van leraren in. Ik geef twee voorbeelden: Engels en rekenen.

Op veel scholen wordt Engels gegeven vanaf groep 1. Elke leraar moet die lessen inplannen in het rooster. Dat kan alleen als er in dat rooster plaats wordt gemaakt. Je gaat een ander vak minder geven of zelfs overslaan. Maar wat laat je schieten, wat doe je niet? Als je daar als school niet over hebt nagedacht, dan is de uitkomst dat leraren zich voortdurend blijven afvragen of wat ze doen wel goed is. Wie de wet kent, weet dat het niet nodig is om in de onder- en middenbouw Engels te geven. Leraren zien de toegevoegde waarde vaak niet en slaan, als ze kans krijgen, dit onderdeel over. En dat is begrijpelijk. Leraren maken zich primair zorgen over de vraag of hun leerlingen straks wel goed kunnen lezen en rekenen; Engels komt later wel.

Een ander voorbeeld betreft rekenen. De inhoud van het rekenonderwijs is de afgelopen decennia wezenlijk veranderd. Toen ik op de lagere school zat bestond het rekenonderwijs uit het leren van de basisbewerkingen. We hadden vijf uur rekenen per week en nog eens twee uur cijferen. Later is er bij de basisbewerkingen het realistisch rekenen gekomen. Toen ik het onderwijs binnenstapte werd voor deze twee onderwerpen vijf uur uitgetrokken. Nu wordt verwacht dat we ook nog eens opleiden tot gecijferdheid. Daar wordt geen extra tijd voor uitgetrokken. Los van wat je van deze inhouden vindt, zal de gemiddelde leraar met een beetje kennis van zaken dit als een verzwarend aspect van het onderwijs ervaren. Er komt binnen die vijf uur rekenen een extra taak bij. Dit betekent dat – bijvoorbeeld – de basisbewerkingen minder worden geoefend. Ik ken weinig leraren die zich geen zorgen maken over de kwaliteit van hun rekenonderwijs.

Een school kan een aantal maatregelen treffen om te voorkomen dat het programma overladen is. De belangrijkste  maatregel is om het aantal ambities te beperken. Als een schoolteam de wet kent alsook de wettelijke opdracht die uit deze wet voortvloeit en dit als uitgangspunt én richtsnoer neemt, dan is er weinig ruimte om heel veel extra dingen te doen. De tijd die overblijft beperkt je ambities. Misschien kun je een of twee dingen doen naast je kerncurriculum, veel meer is gewoonweg niet mogelijk. Over andere maatregelen kom ik nog te spreken. Die lees je verderop in dit blog. Eerst wil ik pleiten voor toetsminimalisme, want alles wat we aanbieden kan getoetst worden. De vraag is of dit het onderwijs verbetert en de leraar helpt.

Toetsen

Het interessante van veel toetsen van het leerlingvolgsysteem (lvs) is dat ze niet meten wat jij denkt dat ze meten. Er bestaat een eindeloze reeks toetsen die scholen kunnen afnemen om hun lvs mee te vullen. En ook hier geldt weer dat veel scholen vallen voor het aanschaffen van het gehele toetspakket. De leraren die afgelopen maand de rekentoets van Cito van het lvs hebben afgenomen en op basis van die uitslag een groepsplan gemaakt hebben, hebben weinig zinvol werk verricht. De rekentoets van Cito toets namelijk geen doelen. De uitslag zegt niet zoveel over het onderwijs dat je hebt gegeven. Je kunt op basis van dit gegeven een interessante gedachte ontwikkelen, namelijk dat zo’n groepsplan gericht is op teaching to the (next) test en dat je hierdoor onvoldoende aandacht besteedt aan de doelen die je vanuit je eigen leerlijn zou moeten aanbieden. Maar goed, dat is iets voor een ander blog.

Waar het mij hier om gaat, is dat leraren leerlingen onderwerpen aan een grote hoeveelheid toetsen die weinig zeggen over de kwaliteit van het onderwijs(aanbod), maar die wel aanleiding geven tot veel stress en onzekerheid – ook bij leerlingen. En dan zijn er ook nog scholen die menen dat de uitslagen iets zeggen over de kwaliteit van de leraar. Ik zeg heel eerlijk dat het een tijd heeft geduurd tot ik tot het inzicht kwam dat toetsen eigenlijk beperkte middelen zijn. Als leraar en als school is de reflex bij tegenvallende resultaten om een analyse van de Cito-toetsen te maken en op basis daarvan te interveniëren. De conclusie trekken dat een toets gewoonweg niet deugt, trek je als leek niet snel. Maar ik durf ondertussen wel te stellen dat veel toetsen beter niet afgenomen kunnen worden.

Ook hier dus weer een pleidooi voor minimalisme. Hoewel je als school verplicht bent een lvs te hebben, wil dit niet zeggen dat je leerlingen tweemaal per jaar aan toetsen moet onderwerpen. Er zijn alternatieven en die zijn het waard om onderzocht te worden. Begin eens met de vraag wat de toegevoegde waarde is van – bijvoorbeeld – de toets woordenschat voor je onderwijs. Als die er niet of nauwelijks is, dan neem je die toets liever niet meer af. En als je die toets wel belangrijk vindt om af te nemen, maak dan geen groepsplan op basis van de uitslag. Want wat ga je doen? De woorden van de volgende toets aanbieden en inslijpen, zodat de resultaten straks beter zijn?

Beperkte interventies, beperkte gereedschapskist

Een leraar kan veel, maar zij kan lang niet alles. Daar hoort de schoolleiding rekening mee te houden. Je kunt op teamniveau veel regelen, onder meer door de hierboven beschreven kwaliteitskaarten. Hierdoor ervaart de leraar dat veelvoorkomende processen soepel en glad verlopen. De leraar hoeft zich niet telkens af te vragen wat de aanpak is bij een bepaald proces of probleem; door het te standaardiseren slijpt het snel in en wordt het een vanzelfsprekend onderdeel van het handelingsrepertoire van de leraar. Voorbij deze basis ligt de persoonlijke ruimte voor de leraar.

Het basisrepertoire van de leraar kan ook niet oneindig groot zijn. Ik weet hoe verlammend boeken als Teach Like a Champion of Coöperatieve Werkvormen kunnen zijn. Het is uitgesloten dat jij als leraar het gehele pakket aan technieken kunt beheersen. Het beste wat je met deze boeken kunt doen is de rug eraf snijden en uit elk boek twee of drie technieken halen die je als school de moeite waard lijken. De rest gooi je weg.

Door heldere en duidelijke afspraken te maken, door de school uniform in te richten, door de rompslomp te beperken, geef je de leraar de ruimte om zich te ontwikkelen en te richten op het lesgeven. Maar daarmee zijn we er nog niet. Wat we vaak vergeten is dat de leraar beter weinig goed kan doen dan veel matig. Ik heb het hierbij niet zozeer over het programma, maar over zaken als passend onderwijs.

Je kunt een leraar naast de schoolbrede basisaanpak nog ondersteunen op het niveau van de groep, maar als je veronderstelt dat leraren dag in dag uit in staat zijn om veel leerlingen op hun eigen niveau of door middel van een eigen aanpak te begeleiden, dan begrijp je in de kern niet hoe moeilijk het beroep van leraar is. Stel je eens voor dat leerstijlen zouden werken en dat het zinvol zou zijn om vanuit de leerstijl van de leerling onderwijs te ontwikkelen. Ik zou deze aanpak dan in mijn school niet toelaten. Als je op deze wijze onderwijs organiseert, dan overvraag je de vakman.

En die vakman wordt al overvraagd als het gaat om passend onderwijs. Als je de processen op school- en klassenniveau zijn gestroomlijnd en het onderwijs is zo ingericht dat de leraar optimaal les kan geven, dan zullen er toch leerlingen zijn en blijven voor wie dit niet werkt. En het is vrijwel onmogelijk om, als je alle randvoorwaarden perfect hebt, de ondersteuning te bieden die nodig is. Daar kun je als school maar beter eerlijk over zijn. Het betekent vanuit dit perspectief dat het onvermijdelijk is dat enkele leerlingen uitvallen. In het Nederlandse basisonderwijs ligt de uitval rond een half procent. Ik begrijp heel goed dat er mensen zijn die, redenerend vanuit deze leerlingen, de school en de leraar tekort vinden schieten. Het is uiterst vervelend dat er leerlingen zijn die geen onderwijs krijgen. Hier past echter wel een maar bij. Er wordt mijn inziens te weinig rekening gehouden met het feit dat er een grens aan het vermogen van de leraar zit. Ik weet dat leraren niet meer kunnen bieden dan ze al bieden. Als je ze hierin overvraagt, is een van de consequenties dat het onderwijs aan de gehele groep tekort zal schieten. Of dat de leraar afhaakt.

Ook voor de vakman in de klas pleit ik derhalve voor minimalisme. Uitgangspunt is dat er grenzen aan de uitvoering van het beroep van leraar zitten. Organisaties, of het nu besturen, scholen of externe instanties zijn, moeten deze grenzen respecteren, anders brandt een leraar op.

De zijlijners

Dit brengt mij op mijn laatste punt. Er wordt door velen te veel verwacht van het onderwijs. Om dit punt te verduidelijken beperk ik me tot een thema, dan van de gelijke kansen. Wie zich een beetje heeft ingelezen in deze problematiek weet dat dit maatschappelijk probleem zeer lastig is te adresseren. De overheid heeft meerdere mogelijkheden om op dit terrein te interveniëren en de rol van het onderwijs, zo begrijp ik uit diverse literatuur, is maar beperkt. Maar omdat moed en het maken van stevige keuzes niet kenmerkend zijn voor de Nederlandse politiek, richt men de pijlen op het onderwijs. Door voortdurend te roepen en daarmee te verwachten dat het onderwijs gelijke kansen moet bieden aan leerlingen, legt het een druk bij leraren waar politici geen idee van hebben.

Ik spreek in dit verband liever van eerlijke kansen. En die komen in zicht door de minimalistische benadering van het onderwijs. Ik denk dat we als basisonderwijs een goede prestatie leveren als we alle leerlingen goed leren lezen, schrijven en rekenen en als we ze veel over de wereld leren. Dat is al een hele toer. Dat was het in het verleden al en dat zal zo blijven. Maar door te verwachten dat leraren maatschappelijke ongelijkheid kunnen verminderen, verwacht je iets wat een leraar of een school nauwelijks voor elkaar kan boksen. Politieke partijen hebben weinig gevoel met de harde werkelijkheid van het Nederlandse (basis)onderwijs. Ze doen er het best aan om over dit onderwerp terughoudend te zijn.

Tot slot

Door het minimale te doen en door dit goed te doen en door zoveel mogelijk ballast uit de school te verwijderen, krijgt de leraar tijd om met de benen op tafel na te denken over de volgende les. En dat is cruciaal. De leraar speelt in haar hoofd de les af, denkt aan mogelijkheden, situaties en doelen. Er komen ideeën langs die worden gewogen, overwogen, afgewogen en heroverwogen. Er ontstaat zo een prachtige les. En daarna nog een. En nog een. Beter wordt het niet.

 

 

 

 

 

 

3 gedachten over “Onderwijsminimalisme”

  1. Dank voor dit herkenbare blog. Over toetsen: Ik heb van dichtbij meegemaakt dat de resultaten van de rekentoets van Cito per leerling en per som in een spreadsheet worden gezet. Op basis daarvan worden plannen voor de komende tijd gemaakt in de hoop bij de E-toetsen de resultaten hoger uit te laten komen. Voor een klas van tussen de 20 en 30 leerlingen bij een toets van 96 sommen is dit monnikenwerk dat veel tijd en energie vergt. Het idee dat je hierdoor je onderwijs verbetert, is misschien wel de hardnekkigste onderwijsmythe.
    Toets één keer per jaar met een toets die meet wat het moet meten. Doe dit in april en zorg dat je de periode van de meivakantie tot de zomervakantie gebruikt om te reflecteren op het jaar als geheel. Neem dit mee in de overdracht naar het volgend jaar.
    Op deze manier kun je in de maand januari gewoon lesgeven in plaats van een toetsbatterij uitrollen. Minder toetsen en meer lessen. Ik vind dat een winwinsituatie.

    Like

Plaats een reactie